Gulik (Duits: J?lich), voormalig graafschap en hertogdom in het Rijnland, was in de 11de eeuw nog als pagus Juliacensis een leen binnen het verband van Neder-Lotharingen, maar werd juist sinds die tijd meer en meer zelfstandig onder een eigen grafelijk huis. De geschiedenis van Gulik werd geheel beheerst door de verhouding tot Gelre en Kleef en tot de keurvorsten van Keulen. In 1356 werd Gulik door keizer Karel IV tot hertogdom en rijksvorstendom verheven. Door huwelijk verkreeg Gerhard, een zoon van de eerste hertog van Gulik, Willem I, het graafschap Berg (1423). Willem I werd opgevolgd door zijn oudste zoon, Willem II van Gulik (1361). De oudste zoon uit diens huwelijk met Maria van Gelre, Willem (gest. 1402), werd in 1371 hertog van Gelre en volgde zijn vader in 1393 in Gulik op. Zijn broer Reinoud IV volgde hem in Gulik en Kleef op. Na zijn dood in 1423 werd Adolf van Berg hertog van Gulik. In 1511 liet de laatste mannelijke telg uit het Huis Gulik het hertogdom na aan een dochter Maria, die met Johan van Kleef gehuwd was. Deze, in 1521 in Kleef aan de regering gekomen, verenigde Gulik, Berg en Kleef. In 1609 stierf zijn linie uit, hetgeen aanleiding werd tot de Gulik-Kleefse kwestie. Gulik en Berg kwamen aan het Huis van Neuburg. Toen deze familie in 1742 uitstierf, kwam Gulik aan het geslacht Pfalz-Sulzbach, dat later de keurvorstelijke waardigheid in Beieren kreeg. In 1801 werd Gulik bij Frankrijk ingelijfd en in 1814 bij Pruisen gevoegd, op enkele stukken na, die bij de Nederlandse provincie Limburg kwamen.