Hij begon zijn loopbaan als gezagsdrager als agent in Groningen en was achtereenvolgens als politieman werkzaam in Emmen, Borger, Ginneken, Breda en Princenhage.
In oktober 1938, na vier jaar Princenhage, werd hij andermaal overgeplaatst. Hij werd bevorderd tot majoor der Rijksveldwacht en, als opvolger van Johannes Franciscus Maas (1882), aangesteld als brigadecommandant in Deurne. Hij woonde met zijn gezin in de dienstwoning op het adres Liesselscheweg A.125, later hernummerd tot Oude Liesselseweg 8. Er was in Deurne voor hem geen specifiek bureau. Alleen de gemeenteveldwachter beschikte in het gemeentehuis over een kleine bureauruimte. Hij had een van de kamers in de dienstwoning als bureauruimte ingericht. Hij gebruikte die ruimte niet alleen voor zijn eigen administratieve werkzaamheden, maar ook als vergaderruimte met andere rijksveldwachters.
Gedurende zijn stationering in Deurne maakte hij bijzondere omstandigheden mee. Tijdens de mobilisatie 1939-1940 was Deurne een garnizoensplaats met diverse barakken en tentenkampen van de vele 27 RI militairen, die in geval van oorlog de Peel-Raamstelling moesten verdedigen. Ook waren groepen militairen ingekwartierd in de plaatselijke scholen, in Kazerne De Peelturf of gewoon bij burgers in het dorp.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog was hij van oktober 1940 tot september 1941 gedetacheerd aan de politievakschool in Hilversum, waar hij 'bijzondere wetten' doceerde aan jonge Rijksveldwachters en later ook aan Marechaussees. Na de samenvoeging van het Korps Rijksveldwacht en het Wapen der Marechaussee op 1 maart 1941, werd hij in de nieuwe organisatie opgenomen in de rang van 'Opperwachtmeester der Marechaussee te voet' en aangewezen als commandant van de Brigade Deurne.
In oktober 1941 werd hij samen met andere oud-instructeurs van de politieschool in Hilversum als Opperwachtmeester Wetteninstructeur, geheel tegen zijn zin, gedetacheerd aan het door de Duitse bezetter opgerichte Politie Opleidingsbataljon (POB) in Schalkhaar. In februari 1942 diende hij een verzoek in om van die taak ontheven te worden. In een rapport daarover, opgemaakt door het 'Hoofd van Onderwijs' (een NsB'er) staat onder meer onder 'verklaring van betrokkene: '(...) Voelt zich in de sfeer van het POB niet thuis, hoewel hij alles voelt voor het vakonderwijs (...).' Het 'oordeel' luidde: 'Blaauw kan zich niet aanpassen bij den hier heer schenden geest. Ook dit zal wel een motief zijn tot zijn verzoek om teruggeplaatst te worden naar zijn brigade. Hij is een uitstekend leraar en goed militair en heeft zich voor het onderwijs geheel ingezet. Op grond hiervan kan ik voorstellen hem te bevorderen tot Adjudant onderofficier.? Dat laatste werd op 23 maart 1942 ge?ffectueerd. Zijn verzoek om van zijn taak in Schalkhaar te worden ontheven werd echter afgewezen.
Pas na herhaalde verzoeken mocht hij uiteindelijk op 3 mei 1943 Schalkhaar achter zich laten. Met ingang van die datum werd hij als Adjudant in Deurne toegevoegd aan de Afdelingsstaf van de inmiddels tot 'staatspolitie' omgedoopte Marechaussee. Dat de "kwestie Schalkhaar" na de bevrijding voor hem een bijzonder naar vervolg zou hebben, kon intussen nog niemand vermoeden.
Arrestatie[bewerken]
Na een lange reeks van verdachtmakingen werd hij nauwelijks veertien dagen na de bevrijding, om precies te zijn op zaterdag 6 oktober 1944 rond elf uur in de ochtend door twee in Brits militair uniform geklede mannen, van de in Eindhoven gestationeerde 3ge Field Security eenheid, gearresteerd.
Op 25 oktober 1944 werd een door burgemeester Lambooij geschreven aanbevelingsbrief ten gunste van majoor Blaauw bij het militair gezag in Eindhoven afgeleverd. Enkele dagen later werd hij in vrijheid gesteld.
Rijkspolitie[bewerken]
De nasleep van voornoemde affaire heeft nog heel lang geduurd, maar uiteindelijk is hij per I januari 1946 benoemd tot Adjudant Groepscommandant van de Rijkspolitie in Heesch. Wat hij altijd als een onrechtvaardige smet op zijn blazoen heeft ervaren was de schriftelijke berisping inzake 'Schalkhaar' die hij op grond van het Zuiveringsbesluit had gekregen. Herhaalde malen heeft hij, gesteund door zijn superieuren en ook door het departement van Justitie pogingen ondernomen deze berisping ongedaan te maken. Op 1 juli 1958 is hij als Districts-adjudant te ?s-Hertogenbosch met pensioen gegaan. Daarna is hij nog vijf jaar werkzaam geweest als Adjudant bij de Reserve-Rijkspolitie.