Hertog van Brabant van 1235 tot 1248, zoon van Hendrik I, wiens oostwaartse expansiepolitiek hij voortzette. Hij mengde zich in de twisten tussen de prins-bisschop en de steden van Luik, en sloot zich aan bij de Duitse keizer Frederik II, wat hem in 1244 het graafschap Dalhem opleverde. Tijdens de minderjarigheid van zijn neven Otto II en Willem II stonden hun vorstendommen Gelre en Holland onder zijn invloed. In 1247 weigerde hij de titel van Duits koning. Zijn tweede echtgenote, Sofia, erfde in 1247 het landgraafschap Th?ringen, dat echter als erfdeel van Hendrik de Jonge, de zoon uit het tweede huwelijk, weer van Brabant werd gescheiden. Op 12 jan. 1248 verleende Hendrik aan zijn onderdanen het eerste algemeen landsprivilegie voor Brabant, waarbij hij o.m. rechtszekerheid beloofde, en dat bedoeld was om de opvolging van zijn nog jonge zoon Hendrik III te vergemakkelijken.