In het geschil dat ontstaan was tussen Gerrit Roelvink en zijn vrouw Enneken Annink betreffende hun scheiding van tafel en bed, verscheen Gerrit Roelvink voor het gerecht en verklaarde dat:
1e. hij Gerrit, tekende bezwaar aan tegen het feit dat zijn vrouw hem had aangeklaagd voor de hoogadelijke vierschaar.
2e. hij bezwaar maakte tegen de vordering van zijn vrouw in de Boedelscheiding , ondanks het feit dat zij haar bezittingen reeds had ingebracht bij het gerecht.
3e, hij al in een eerder stadium een schikking had voorgesteld, die door zijn vrouw was afgewezen.
4e, hij vertrouwen had in de bemiddeling en uitspraak van de Landdrost, waarbij zijn vrouw en hij zich zouden moeten neerleggen.
5e, hij als onderpand stelde zijn bezittingen met zelfde waarde als pandstelling van zijn vrouw, en wel: de Esch Hermen plaats met toebehoren.
6e, hij een afschrift wilde van deze akte, waarbij hij nogmaals protest wilde laten aantekenen zoals onder * 1, gesteld.
Opgemaakt in Delden d.d. 9.6.1774, door J.W. Cramer, richter te Delden. Bijz. P. Cappenberg en Jan Schorhaar.