Aantekeningen |
- Koning van Aragon 1035; Koning van Sobrarbe en Ribagorza 1045
Van een enigszins zelfstandig vorstendom Arag?n was vrijwel geen sprake voordat Sancho Garcia I, koning van Navarra (905-925), dit gebied door huwelijk verwierf. Het ontleent zijn naam aan de bergstroom, waarvan het dal zijn eerste kern werd. Het graafschap Arag?n verwierf geleidelijk een zekere autonomie ten opzichte van Navarra, en toen de beroemdste van de vroeg-middeleeuwse vorsten van dit land, Sancho Garcia III (ca. 1000-1035), overleed, werd zijn derde zoon, Ramiro, de eerste koning van Arag?n. Een eeuw lang bleef het nieuwe koninkrijk een arm en weinig bevolkt staatje. Eerst in het begin der 12de eeuw dreef de Reconquista de mohammedanen voldoende naar het zuiden terug om het rijkje wat meer ruimte te verzekeren. Na de inneming van Zaragoza (1118) beschikte het althans over ??n voorname stad. Dit was het werk van Alfons I (1104-1134), die van daaruit het hele midden-Ebrogebied onder zijn controle wist te stellen. Het land werd opnieuw bevolkt met christenen, ten dele Mozaraben, die Alfons uit de islamitische gebieden ging bevrijden en naar het noorden met zich terugvoerde. Ook ten noorden van de Pyrenee?n liet Alfons zijn invloed gelden; de graaf van B?arn was zijn leenman.
De nicht van Alfons, Petronilla, huwde met Ramon Berenguer IV, graaf van Barcelona (1137-1162). Daardoor werd dit graafschap met het koninkrijk Arag?n verenigd onder een nieuwe dynastie. Dit Huis had geleidelijk geheel Cataloni? onder zijn gezag gebracht, zodat de nieuwe monarchie voortaan bestond uit een maritiem gebied, naar de Middellandse Zee geori?nteerd, en een continentaal gebied, Arag?n, dat zijn naam aan het koninkrijk bleef geven. Het Catalaans-Aragonese koninkrijk zou nu eerst een van de voornaamste Iberische rijken worden, daarna een van de grote mogendheden van de Zuid-Europese wereld. Nadat Ramon Berenguer IV nog Tortosa en L?rida had veroverd, kon Alfonso II (1162-1196) het gebied van Teruel bereiken. Ten noorden van de Pyrenee?n bezat deze vorst ook Provence, Roussillon, B?arn en Bigorre.
1.2 1200-1400
De voornaamste Aragonese koning van de 13de eeuw was Jacobus I (Jaime) (1213-1276). Van 1229 tot 1235 veroverde hij op de islamieten twee eilanden van de Balearen, Mallorca en Ibiza, terwijl Menorca een Aragonees protectoraat werd. Tussen 1232 en 1245 onderwierp hij ook het islamitische koninkrijk Valencia, zodat Arag?n nu bijna geheel Oost-Spanje beheerste. Na 1258 bezat Arag?n ten noorden van de Pyrenee?n nog alleen het graafschap Rousillon, de rest had het aan Frankrijk moeten afstaan.
Deze aanzienlijke machtsuitbreiding belette niet dat de koning vaak in moeilijkheden leefde met de feodale adel en dat hij in 1265 moest toestemmen in een aanzienlijke uitbreiding van de bevoegdheid van de opperrechter (Justicia), die voortaan optrad als een scheidsrechter in de geschillen tussen de kroon en de adel. Deze magistraat zou als bemiddelaar blijven optreden totdat in de 16de eeuw het absolutisme onder Filips II volledig zegevierde. Voortaan werd de burgerij van de kuststeden toonaangevend, zowel op sociaal en economisch gebied als in de politiek. Reeds de stichting van het koninkrijk Mallorca (1262), dat de Balearen, Montpellier en Roussillon omvatte, toonde aan dat Oost-Spanje zijn Reconquista als be?indigd beschouwde en zich meer en meer als een zeemacht zou gaan gedragen.
In de 13de eeuw trad in de binnenlandse politiek van Arag?n meer en meer een vertegenwoordigend lichaam op de voorgrond, nl. de Cortes. Terwijl de meeste middeleeuwse standenvertegenwoordigingen tot het drieledig type behoorden, waren er in Arag?n vier standen: de adel was er nl. verdubbeld in hoge adel (ricos hombres) en lagere adel. Dit wijst dadelijk op het overwegend politieke en sociale belang van die stand, vooral in het oude Aragonese kerngebied, want in de kuststreken was de invloed van de middenklasse aanzienlijker. Deze laatste stand steunde de expansiepolitiek van de vorsten in de Middellandse Zee. In 1282 kon aldus Peter III (Pedro; 1276-1285) Sicili? aan Karel van Anjou ontrukken. Het volgende jaar stond hij echter voor grote binnenlandse moeilijkheden en moest het privilegie van Zaragoza verlenen, dat in het eigenlijke Arag?n de invloed van de adel nog aanmerkelijk uitbreidde. Jacobus II (1291-1327) kon de koninklijke macht verstevigen en begon in 1320 met de bezetting van Sardini? (voltooid 1323), zodat Arag?n nu de voornaamste zeemacht was in het westelijk bekken van de Middellandse Zee. Deze positie werd nog versterkt toen het koninkrijk Mallorca zijn onafhankelijkheid verloor en ook Corsica gedeeltelijk onder Aragonese invloed kwam te staan. Het ontstaan van een afzonderlijk koninkrijk Sicili?, onder een zijtak van de dynastie, veranderde slechts weinig aan die toestand. In de 14de eeuw strekte de Aragonese - of liever Catalaanse - invloed zich zelfs uit tot in het zuiden van het decadente Byzantijnse keizerrijk waar Aragonese vazalvorstendommen werden gesticht. In 1348 slaagde Peter IV (1336-1387) erin, de macht van de adel te besnoeien, wat indirect een verbetering van de maatschappelijke toestand van de landelijke bevolking meebracht.
|