(Sarospatak, Hongarije, 1207 - Marburg 17 nov. 1231), dochter van Andreas II van Hongarije, huwde in 1221 met Lodewijk IV van Th?ringen, aan wie zij drie kinderen schonk. Zij ontving geestelijke leiding in franciscaanse geest van haar biechtvader Koenraad van Marburg. In 1226 stond zij op heldhaftige wijze de armen bij tijdens een grote hongersnood. In 1227 stierf haar gemaal op weg naar een kruistocht.
Door leden van de adel werd Elisabeth van haar bezittingen beroofd en van haar kasteel, de Wartburg, weggestuurd, maar door bemiddeling o.a. van Gregorius IX kreeg zij een schadeloosstelling in geld en goederen te Marburg. Hier liet zij in 1229 een Franciscus-hospitaal bouwen, waar zij zelf zieken en armen verzorgde. Vier jaar na haar dood werd zij door paus Gregorius heilig verklaard.
Zij wordt afgebeeld met een bedelaar, maar dikwijls ziet men afbeeldingen met rozen in haar schoot. Het laatste berust op een legende van latere datum. Zij geldt als patrones van de caritas. Feestdag: 19 nov.